Het advies van de Commission des Normes Comptables van 16 maart 2011
De Commission des Normes Comptables (CNC) heeft in 2011 een advies uitgebracht over de boekhoudkundige techniek voor de aankoop van goud en kunst door ondernemingen12.
1 . Volgens de CNC maken door kunsthandelaars aangekochte schilderijen en andere kunstwerken in beginsel deel uit van hun goederenvoorraad.
2 . Vanaf het ogenblik dat het kunstwerk als belegging wordt aangekocht, d.w.z. met de bedoeling om op korte of middellange termijn te worden doorverkocht, en met het oog op de verwezenlijking van een meerwaarde, moet het volgens de CNC worden gerekend tot de geldbeleggingen, op voorwaarde dat er voor deze kunstwerken een liquide markt bestaat.
3 . Ten slotte is de AcSB van mening dat indien een onderneming kunstwerken verwerft met de bedoeling deze op lange termijn te gebruiken voor haar activiteiten, bijvoorbeeld om haar gebouwen te verfraaien, zij een investering in materiële vaste activa doet. Volgens het advies van 2011 maken kunstwerken die als belegging zijn aangekocht, maar waarvoor geen liquide markt bestaat, ook deel uit van de materiële vaste activa.
4 . De CNC wijst erop dat kunstwerken over het algemeen een onbeperkte economische levensduur hebben. Bijgevolg kunnen zij niet worden afgeschreven. Volgens de CNC daarentegen zijn materiële vaste activa waarvan het gebruik niet in de tijd beperkt is, onderhevig aan afschrijvingen in geval van waardevermindering of duurzame waardevermindering.
CNC Advies 2011/6, Boekhoudkundige verwerking van aankopen van goud en kunst, 16 maart 2011, beschikbaar op http://www .cnc-cbn .be.
Lees:
Het standpunt van de administratie
Samengevat:
– de richtlijn waarnaar wordt verwezen in nr. 61/233, Com.IR 92, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2011;
– met ingang van dezelfde datum worden kunstwerken die zijn opgenomen in bedrijfsgebouwen afgeschreven tegen hetzelfde percentage als het gebouw waarin zij zijn opgenomen.
In de circulaire wordt eraan herinnerd dat “kunstwerken die geen integrerend deel uitmaken van de bedrijfsgebouwen waarin zij zich bevinden, niet kunnen worden afgeschreven (cf. nr. 61/58, Com.IR 92)”.
Kunt u kunstwerken leasen en deze kosten aftrekken?
Ook uit fiscaal oogpunt kan het voor een onderneming zeer voordelig zijn om haar kunstwerken, en dus haar NFT’s, te verhuren.
Advance ruling nr. 2012 .308 dd . 06 .11 .2012 06 .11 .2012, beschikbaar op www .fisconetplus .be
Gelezen:
Leasing, soms ook “financiële leasing” genoemd, kan worden gedefinieerd als een contract waarbij aan een klant het recht wordt verleend om een goed gedurende een bepaalde periode te gebruiken in ruil voor een reeks betalingen. De lessor blijft gedurende de gehele leaseperiode de juridische eigenaar van het goed. De eigendom van het actief kan al dan niet worden overgedragen aan de klant bij het einde van het contract. Dit is een zeer gebruikelijk mechanisme in de zakenwereld, omdat het externe financiering van investeringen op een soepeler wijze mogelijk maakt dan het traditionele bankkrediet.
Traditioneel heeft het leasingcontract betrekking op produktiemiddelen (machines, gereedschappen, enz.) of op vervoer, waarbij België zich nog onderscheidt door zijn gunstige belastingregeling voor bedrijfsvoertuigen, die een van de voorkeurssectoren voor “leasingmaatschappijen” vormen.
Gezien deze gunstige context hebben enkele vindingrijke belastingplichtigen uiteraard niet lang gewacht om de mogelijkheid te overwegen om de aankoop van kunstwerken ter verfraaiing van de gebouwen van hun ondernemingen te financieren door middel van leasingcontracten.
En de reactie van de SDA is gunstig…
DE FEITEN
1. Onderneming A is actief in de kunstsector in het algemeen. Het heeft tot doel kunstenaars te adviseren bij de ontwikkeling van hun loopbaan en particuliere of institutionele verzamelaars bij het aanleggen van een collectie. Zij treedt ook op als kunsthandelaar (aankoop en verkoop).
2. Naast aan- en verkoop zal een deel van haar activiteit bestaan uit het aanbieden van werken voor verhuur aan bedrijven of particulieren. Dit onderdeel van haar activiteit is het voorwerp van het onderhavige verzoekschrift.
3. Onderneming A biedt haar klanten, in het kader van de ontwikkeling van haar activiteiten als kunsthandelaar, een systeem van huur van kunstwerken met koopoptie aan.
4. Het gehuurde werk heeft dus tot doel de professionele inrichtingen van de huurder uit te rusten om ze een prestigieuze uitstraling te geven die de kwaliteit van de professionele diensten van de huurder illustreert. Het werk zal natuurlijk ook bijdragen tot de verfraaiing van de werkplek.
5. Onderneming A biedt haar klanten de mogelijkheid een tentoonstelling van werken te huren, bestaande uit een of meer reeksen werken (een reeks bestaat uit tien werken).
6. Om deze activiteit op te zetten, zal vennootschap A zich eerst verzekeren van de medewerking van een aantal kunstenaars die haar de werken ter beschikking zullen stellen die nodig zijn voor de activiteit van kunstverhuur.
7. Onderneming A zal de werken en de verhuur ervan promoten en, indien de werken door een klant worden geselecteerd, de werken produceren (afdrukken en inlijsten) om ze aan die klant te tonen.
8. De kunstenaar profiteert van een verbintenis van onderneming A om werken te verwerven, indien deze door de opdrachtgevers voor verhuur worden uitgekozen.
9. De klant van onderneming A, de huurder van de werken, betaalt een maandelijkse huur die overeenstemt met de som van de volgende twee elementen:
– een forfaitair bedrag per tentoongesteld fotografisch werk, vastgesteld volgens de onderstaande voorwaarden;
– … % van de nominale waarde van de tentoonstelling.
10. Het per fotografisch werk verschuldigde forfaitaire bedrag wordt degressief berekend, naar gelang van het aantal opeenvolgende kwartalen gedurende welke het betrokken werk bij de huurder in huur blijft:
– Voor het eerste volledige kwartaal van de tentoonstelling is het maandelijkse forfaitaire bedrag vastgesteld op
– Voor het tweede en derde kwartaal van de tentoonstelling wordt het maandelijkse forfaitaire bedrag vastgesteld op
– Voor de kwartalen van blootstelling na het derde kwartaal wordt het maandelijkse forfaitaire bedrag vastgesteld op
11. De maandelijkse huur, berekend op basis van de door de huurder behouden tentoonstelling, wordt vermeld onderaan de inventaris die bij het klantencontract is gevoegd.
12. Deze huurbedragen dekken zowel de uitvoering van het werk als andere bijkomende kosten, ten laste van vennootschap A, namelijk :
– Transport en installatie van het werk op de door de huurder aangegeven plaats;
– Regelmatig onderhoud van de werkzaamheden;
– De verwijdering van het werk aan het einde van het huurcontract;
– De opstelling van een certificaat van echtheid en een artistieke noot;
– Een driemaandelijks verslag over de vorderingen van de kunstenaar en de waarde van het werk.
13. Aan het einde van het eerste huurcontract worden de klanten geconfronteerd met drie mogelijkheden: (i) de werken teruggeven aan vennootschap A en de overeenkomst laten verstrijken; ii) de huurovereenkomst onder dezelfde voorwaarden verlengen; of iii) een koopoptie uitoefenen op een of meer van de gehuurde werken, of zelfs op alle werken.
14. De bedoelde koopoptie wordt bij de huurovereenkomst aan de huurder toegekend en kan in feite te allen tijde worden uitgeoefend.
15. De prijs van de koopoptie wordt vastgesteld op de waarde van het betrokken werk, zoals bepaald door de contractuele inventaris, verminderd met 80% van de door de huurder betaalde huren. De huren die hier in aanmerking worden genomen voor de aanpassing van de koopprijs zijn het variabele deel van de huren, dat overeenkomt met …% van de waarde van het werk en niet het maandelijkse forfaitaire bedrag.
16. Ingeval het door de huurder verworven werk door hem is gehuurd voor een periode van meer dan een jaar, wordt de optieprijs geacht de prijs te zijn die na het verstrijken van de eerste periode van een jaar na de verhuur van het werk is vastgesteld.
17. In de praktijk zal de korting die bij de uitoefening van de koopoptie wordt geboden, nooit meer bedragen dan 14,40% van de waarde van het werk. Met andere woorden, de prijs van het werk bij de uitoefening van de koopoptie zal ten minste 85,60% bedragen, op voorwaarde dat het werk door de klant is gehuurd voor een periode van ten minste één jaar. Als de huurperiode korter is, zal de prijs van het werk hoger zijn.
BESLUIT
Productiekosten van de werken
18. Volgens artikel 49 van het WIB92 zijn “als beroepskosten aftrekbaar de kosten die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft gemaakt of gedragen ter verkrijging of behoud van het belastbare inkomen en waarvan hij de realiteit en het bedrag bewijst door middel van bewijsstukken of, wanneer dit niet mogelijk is, door middel van alle andere door het gemene recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.
Uitgaven die daadwerkelijk worden betaald of gedragen gedurende het belastingtijdvak of die het karakter hebben gekregen van zekere en liquide schulden of verliezen en als zodanig worden geboekt, worden geacht te zijn gedaan of te zijn gedragen gedurende het belastingtijdvak.
19. Met andere woorden, volgens artikel 49 CIR 92, en de daarmee verband houdende rechtspraak, kan het brutoberoepsinkomen slechts worden verminderd met de uitgaven die tegelijkertijd aan de volgende vier voorwaarden voldoen:
1° ze moeten noodzakelijk verband houden met de uitoefening van de beroepsactiviteit;
2° zij moeten zijn gemaakt of gedragen tijdens het belastbaar tijdperk, met dien verstande dat beroepskosten als zodanig worden beschouwd indien zij tijdens dat tijdperk zijn betaald of gedragen of het karakter van liquide en zekere schulden of verliezen hebben gekregen en als zodanig zijn geboekt;
3° ze moeten zijn gedaan of gedragen met het oog op de verkrijging of het behoud van het belastbaar inkomen;
4° zij moeten door de belastingplichtige gerechtvaardigd worden wat hun realiteit en hun bedrag betreft.
20. Zoals hierboven vermeld, biedt onderneming A verschillende reeksen werken te huur aan haar klanten aan. Wanneer een klant een reeks werken kiest, wordt deze door onderneming A afgedrukt en ingelijst om bij de klant te worden tentoongesteld.
21. Alle productiekosten die vennootschap A in het kader van de verhuur van de werken heeft gemaakt, voldoen aan de hierboven uiteengezette voorwaarden en kunnen derhalve worden afgetrokken als beroepskosten in de zin van artikel 49 van de CIR92.
Huur betaald aan vennootschap A
22. Artikel 61, lid 1, CIR92 bepaalt dat “afschrijvingen als beroepskosten worden aangemerkt voor zover zij gebaseerd zijn op de investerings- of de kostprijswaarde, voor zover zij noodzakelijk zijn en overeenstemmen met een afschrijving die in de loop van het belastingtijdvak werkelijk heeft plaatsgevonden”.
23. 61/58 Com.IR92 bepaalt dat “kunstvoorwerpen (schilderijen, beeldhouwwerken, antiquiteiten enz.) die geen integrerend deel uitmaken van de lokalen waarin zij zich bevinden, niet in aanmerking komen voor afschrijving op basis van hun normale gebruiksduur, aangezien dergelijke voorwerpen over het algemeen geen waardevermindering ondergaan als gevolg van de uitoefening van het beroep”.
24. Zoals hierboven vermeld, betalen de klanten van onderneming A een maandelijkse huur om de beschikbaarheid van de werkzaamheden in hun gebouwen te dekken. Deze huur wordt als volgt opgesplitst:
- een forfaitair bedrag per werk, dat degressief wordt berekend volgens het aantal opeenvolgende kwartalen gedurende welke het werk in kwestie van de klant gehuurd blijft;
- …% van de nominale waarde van de tentoonstelling.
25. Bovendien heeft de huurder te allen tijde een koopoptie op de werken die de tentoonstelling vormen. De prijs van de koopoptie komt overeen met de waarde van het werk in kwestie, verminderd met 80% van het variabele deel van de door de huurder betaalde huur, d.w.z. 80% van de …% van de waarde van het werk.
26. In principe, en onverminderd de toepassing van artikel 53, 10°, WIB92, zullen de huurgelden die door de huurder van de werken aan vennootschap A worden betaald, aftrekbaar zijn als beroepskosten, voor zover de voorwaarden van artikel 49 WIB92 voor elke huurder effectief vervuld zijn.
27. Voorts zij opgemerkt dat, ingeval de koopoptie wordt uitgeoefend, de aanschaffingswaarde van het werk gelijk zal zijn aan de prijs die aanvankelijk tussen de partijen was overeengekomen bij het sluiten van de huurovereenkomst.
Het deel van de overnameprijs dat begrepen is in de voorheen als kosten geboekte huurbetalingen zal derhalve als volgt in de resultatenrekening worden gecrediteerd:
- voor de boeking van huurgelden die in voorgaande jaren onder uitgaven zijn geboekt, zal een rekening voor ontvangsten worden gecrediteerd;
- voor de boeking van huurgelden die in het lopende jaar onder de uitgaven zijn geboekt, zal een uitgavenrekening worden gecrediteerd.
Gelet op de bepalingen van de artikelen 20 tot en met 23 van de voornoemde wet van 24 december 2002 en op de hierboven uiteengezette overwegingen, beslist het College van de SDA, in zijn vergadering van 6 november 2012, dat :
28. Voor vennootschap A zullen de productiekosten van de kunstwerken aftrekbare bedrijfskosten zijn in de zin van artikel 49 van de CIR92, aangezien zij verband houden met de uitoefening van de activiteit van het verhuren van kunstwerken.
29. In principe, en onverminderd de toepassing van artikel 53, 10°, WIB92, zullen de aan vennootschap A betaalde huurgelden aftrekbare beroepskosten vormen voor de huurder van het werk, op voorwaarde dat de voorwaarden van artikel 49 WIB92 effectief vervuld zijn voor elke huurder. In dit verband heeft elke toekomstige huurder, om volledige rechtszekerheid in deze aangelegenheid te verkrijgen, de mogelijkheid om bij de SDA een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen.
30. Indien onderneming A in een voor haar klanten bestemd document naar deze prejudiciële beslissing wenst te verwijzen, moet zij hun een afschrift bezorgen.